-
1 Darlehen
Darlehen〈o.; Darlehens, Darlehen〉1 lening, geleend bedrag ⇒ krediet, voorschot♦voorbeelden:ein Darlehen abschließen • een lening aangaan, sluitenals Darlehen geben • te leen gevenals Darlehen erhalten • in leen ontvangen -
2 als Darlehen erhalten
-
3 bekommen
bekommen♦voorbeelden:1 wohl bekomms! • wel bekome het u, jullie, je!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 Fahrt bekommen • op snelheid komen, vaart krijgenetwas geborgt, geliehen bekommen • iets te leen krijgenetwas geschenkt bekommen • iets cadeau krijgenbitte, was bekommen Sie? • wat wou u hebben?bekommen Sie schon? • wordt u al geholpen?
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский